Historisch genootschap

Het Rijndorp

De Roskam, herberg van duizend verhalen 

Geschreven door Mark Ruis

Katwijk aan den Rijn, omstreeks het einde van de 17e eeuw. Aan de oever van de Oude Rijn is het een drukte van belang. Bij de Roskambrug liggen boten aangemeerd die zijn volgeladen met de brandstof dat de inwoners van de beide Katwijken deze winter warm moet houden, turf. Stapels turf die door pezige dagloners aan wal wordt gebracht en op karren geladen om over de zanderige Zeeweg naar Catwijck op See te vervoeren. 

Aan de overkant van de Rijn staat een groepje straatkinderen op hun tenen door het glas van het Heerenhuis te turen in de hoop een glimp op te vangen van de Vrouwe van Catwijck, Maria van Reigersberg, die elke zomer haar buitenverblijf in Katwijk betrekt. Voor hun oudere broers is de tijd van straatschuimerij voorbij. Zij hebben een baantje gevonden als stalknecht van Herberg De Drie Roscammen. 

Als de laatste turf op de wagen is geladen dan is het werk gedaan. De dagloners krijgen uitbetaald en een enkeling zijgt langs de Rijnoever in het gras neer om het moede lichaam te laten rusten. Een paar anderen hijsen zich achterop de turfwagens om terug naar Catwijck op See te reizen en weer anderen druipen af om zichzelf te trakteren op een welverdiende pint in De Drie Roscammen.  

Met enige huivering lopen de mannen langs de schandpaal die voor de herberg staat. In de Drie Roscammen wordt namelijk niet alleen bier geschonken, het is ook een raad- en regthuis. Wie het in zijn hoofd haalt om diefstal, overspel of een ander misdrijf te plegen kan worden opgesloten in de gijzelkamer in afwachting van het oordeel van de schout. De deur is zo dik als twee vuisten en het is er koud en vochtig. Slechts een piepklein raampje met één tralie zorgt voor wat licht en lucht. Wie wordt gepakt zal in De Drie Roscammen worden berecht en de Schout van Catwijck is bepaald niet zachtzinnig.  

Ook dronkenschap kan tot problemen leiden, dat weten de mannen maar al te goed. Toch stappen ze de herberg binnen om hun dagloon te spenderen. In de herberg is het een drukte van belang. Reizigers van de handelsroute van Den Haag naar Haarlem zitten aan tafels hun maaltijd te nuttigen om straks weer hun reis te vervolgen of te overnachten in de herberg. Terwijl ze zich tegoed doen aan de kookkunsten van de herbergier worden hun paarden door de stalknechten gerost in de stal naast de Drie Roscammen, tegenwoordig Proeflokaal de Buuren. 

De mannen bestellen elk een pint aan de toog en drie pinten later is er van alle vermoeidheid van een lange dag sjouwen niets meer te merken. Het gezelschap wordt steeds luidruchtiger en als één van hen een schuine mop vertelt dan belonen de dagloners dat met een daverend gebulder. 

Dan klinkt er een strenge vermaning vanuit de opkamer. In een deftiger taal dan ze gewend zijn wordt de drinkebroers opgedragen zich gedeisd te houden want Justus Geestekoorn, de plaatselijke notaris, is bezig met een openbare verkoop in de opkamer. Eén van de heerenhuizen aan de Voorstraat (nu Rijnstraat) staat te koop en uit de hele regio zijn welgestelden naar de Drie Roscammen gekomen. Ze zijn afgekomen op een advertentie in de Haarlemse Courant en willen meebieden op een huis in ’t best van het dorp Catwyck aan den Rhyn.  

Als de mannen aan hun vijfde pint beginnen luidt ineens de klok van De Drie Roscammen. Enkele bezoekers slaan direct hun biertje achterover en strompelen onvast naar buiten. Onze beschonken turfsjouwers hebben minder haast. Ze weten dat nog wel even duurt voordat het volk bij elkaar is en drinken rustig hun beker leeg. De reizigers, Justus Geestekoorn en de huizenjagers blijven zitten. Ze weten dat klok niet voor hen luidt.  

Buiten stroomt langzaam de Turfmarkt vol met groepjes Rijndorpers die vanuit alle kanten aan komen kuieren en ook de stalknechten gooien nieuwsgierig hun borstels en roskammen in de hoek om te horen wat de dorpsomroeper te melden heeft. Dan zwijgt de klok en steekt de dorpsomroeper van wal met een akte van verbod. 

Waarschuwing! Dat niemand van beide Katwijken en het Zant op geen enkele dag zal mogen inbrengen of op de markt van Leiden zal mogen verkopen: Vis, Vee, Boter, Melk, Tarwe, Rogge, Knollen, Kool of enig ander gewas. Uitgezonderd konijnen. Wordt men de eerste keer betrapt dan gaat de helft van de ingevorderde waren naar de verklikker. 

Er gaat een siddering door de menigte. Justus Geestekoorn, die net op het punt staat de akte van verkoop te tekenen, stoot van schrik zijn inktpot omver… 

Waarom mocht niemand meer zijn waren op de Leidse markt verkopen? En wat was de rol die Justus Geestkoorn op zich nam? Dit lees je in het artikel Het Catwijckse Pestprotest van Jack Bouma.

Zoek

Recente berichten

Volg ons